Wanneer wij ´s avonds ´t dorp
inkwamen geurden
De linden, of wij zagen voor het huis
De meidoorns, die hun vage
bloesems beurden
in scheemring van zacht bladerengesuis.
Het leven stuurt ons hooploos heen en weer.
Waar zullen ons de laatre lenten vinden?
Ik vraag niet langer: Ik weet slechts: niet meer
Zien wij tezaam die meidoorns en die linden.